Persoonlijk

Naar aanleiding van zijn zeventigste verjaardag verscheen van Willem Persoon Persoonlijk, een lijvig boek van 416 bladzijden, waarin zijn negen verschenen bundels volledig zijn opgenomen en dat eindigt met een aantal nieuwe gedichten. De dichter voorzag voor deze uitgave elke bundel van een inleiding. Zo kunnen we lezen dat Stuipen naar de middag (1972) een gestencilde uitgave in eigen beheer was, waarin voorzichtig, onder invloed van het Nieuw realisme, de mogelijkheden van het schrijverschap werden afgetast. Nummer twee, Plantaardig (1975) verscheen nog steeds in eigen beheer. De jonge journalist werd vader en verwoordt voorzichtig zijn vreugde en zijn vrees. In Het Niemandsuur, verschenen bij De bladen voor de poëzie in 1977, neemt de dichter meer afstand van zijn onderwerp. Zijn beeldspraak wordt echter veel rijker. In Regeneratie (1981) evolueert hij naar een meer klassieke schrijfstijl met kwatrijnen en terzinen, maar er is ook een hele reeks Kleingedichten waaronder dit: Ik was nooit een behanger / Maar men heeft het me geleerd / Ik was ooit een lichtgelover /  Maar men heeft het me verleerd. De bundel eindigt met de mooie cyclus Antverpia. Archeologie (1988) ontstond na enkele zware levensklappen, zoals een echtscheiding en de dood van de vader. De titel verwijst naar het zoeken van wat er overblijft. De auteur wil tevens zijn grenzen verleggen en schrijft op afstandelijke wijze over binnen- en buitenlandse steden. De volgende publicatie Onderzeeër verscheen 1997 en bevat een inventaris van winst en verlies in het leven. Het is een sterk geconstrueerde bundel met als hoogtepunten de 16-delige cyclus Getijden voor Mathilde, die geïnspireerd is door de Mathilde-cyclus van Jacques Perk. De titelcyclus die verwijst naar de na een zware onherstelbare hersenbloeding woordenloos geworden geliefde. In Vuurmaker (2005), met als bijkomende titel De Heidense Gedichten, wil Persoon nogmaals komaf maken met het verleden, maar hij doet dat nu in een totaal andere stijl, op een vrijere manier die dieper treft en verwijst naar sjamanen en genezeressen. De auteur is teruggekeerd naar zijn geboortestreek en schrijft er zijn poëtische Akte van geboorte. Het wordt een zoektocht naar belangrijke gebeurtenissen op en rond zijn geboortedag. Andere cycli zijn Het water, met natuurgedichten, De Rebus, gedichten die Persoon schreef bij grafisch werk van de kunstenaars Albert Daniëls, Enk De Kramer en Christophe Meul en Bessas, gedichten over de Ardèche.  In Sub Rosa (2007) worden eerst een aantal geheimen onthuld en daarna volgen talrijke cycli geschreven bij grafisch werk van Veerle Rooms. De bundel sluit af met gedichten geschreven bij werk van graficus Robert Wuytack. Our Soldiers verscheen in 2009, ter herdenking van de Slag bij Passendale en behandelt de inbreng van Nieuw-Zeeland tijdens de Eerste Wereldoorlog. De verzamelbundel sluit af met een addendum van een aantal gedichten over het leven, over ziekte, over mythen en tekens. Deze publicatie toont duidelijk dat Willem Persoon debuteerde als een poëtische zoeker die na verloop van tijd een zeer bedreven persoonlijke stijl heeft gevonden.

Persoonlijk, Willem Persoon, Uitgeverij C.de Vries-Brouwers, Antwerpen, 2014, ISBN 978 90 5927 791 5

(Tony Rombouts)

Onbalans

Bart Van der Straeten, bekend als poëzierecensent van onder andere Knack en De Morgen, is momenteel deeltijds verbonden aan de Vakgroep Letterkunde van de UGent. Met Onbalans debuteert hij zelf als dichter. Stroper die boswachter wordt of is het omgekeerd? Eigenlijk is het beide. Met dit debuut stroopt Van der Straeten het vel van de keizer, die al geen kleren had, met name de huidige tendens bij de jonge dichtersgilde van de vaak melige, totaal irrelevante en selfkickende prozagedichten en zet tezelfdertijd opnieuw de bakens uit voor wat poëzie echt dient te zijn: de kunst om op basis van het medium taal de werkelijkheid zo te herscheppen, de betekenissen ervan in vraag te stellen dat ze transformerend werkt op de lezer. Poëzie doet dat door gebruik te maken of juist niet van de taalregels en door vorm, stijl, ritme en klankkleur een geïntegreerd inhoudelijk geheel te smeden. Pablo Neruda, in zijn toespraak bij het ontvangen van de Nobelprijs, formuleerde het als volgt “Poëzie is een daad, waarbij eenzaamheid en solidariteit, emotie en ratio, de nabijheid van zichzelf en van de gehele mensheid en de geheimen van de natuurkrachten als gelijke partners bij betrokken zijn.” Onbalans tracht zich hierin in te schrijven.
De bundel bestaat uit 6 cycli. De eerste hebben een opgaande reeks van respectievelijk drie, vier en negen gedichten, de laatste drie een neergaande van negen, vier en drie. Het geeft meteen een duidelijke structuur aan de bundel, die zich ook in de stijl en de vorm ervan weerspiegelt: korte staccato verzen als feitelijke vaststellingen afgewisseld met bevelende aansporingen, die in de lengte van de verzen zelf aanzwellen om dan weer terug te vallen op de naakte betekenis van het woord in al zijn gelaagdheden, zoals in de aanhef van de laatste cyclus: hoe / nu hier / dit bestaan / te bestendigen / ontsnappingsroute / strijdershart. Het is alsof de dichter door de duidelijk bewuste bijna mathematische compositie van de bundel en haar cycli de balans weer in evenwicht wil tillen. Want begint de bundel niet als je moet alles / op de helling zetten / tot het begint / te schuiven /en dan weer zachtjes / kantelen.
De poëzie van Bart Van der Straeten munt uit door haar naaktheid, de taal is als het ware gestript van haar alledaagsheid, terug naar de essentie. Het is strijden met de taal: woord, / leef niet / in de plaats / van mij / laat mij / met u / vechten / u bevechten. De dichter plaatst de woorden in juxtapositie, confronteert ze met elkaar, spreekt de lezer aan in de imperatieve vorm, gebruikt afwisselend de ‘wij-vorm’ om dan weer afstand te nemen door de ‘men-vorm’ of  het ‘er is/zijn’. Het leidt tot een bezwerende poëzie, alsof de dichter iets wil temmen wat eigenlijk niet controleerbaar is, om de wereld terug in balans te krijgen. De bundel Onbalans biedt poëzie in haar pure vorm.

Onbalans, Bart Van der Straeten, Uitgeverij Vrijdag, Antwerpen, 2014, ISBN 978-9-46-001264-8

(Richard Foqué)

Thorleif

Om maar meteen met de deur in huis te vallen: een fijne nieuwe bundel is Thorleif van de productieve Job Degenaar. Vijf jaar geleden zag Handkussen van de tijd het licht, een bloemlezing uit zijn eerste zeven bundels, die een jaar later reeds een tweede druk beleefde. Kom daar nog maar eens om in de poëzie.
Dit jaar verschenen de drietalige poëziebloemlezing Achtzig van de 80-jarige Duitse dichter Reiner Kunze, waarvan hij de samenstelling en de Nederlandse vertaling voor zijn rekening nam, en het beeldverhaal Het orakel van Parijs, dat hij schreef bij illustraties afbeeldingen van Monica Maat.
Voor Thorleif liet de sympathieke Job Degenaar (° 1952) zich inspireren door fascinerende tijdsbeelden die dik een eeuw geleden werden gemaakt door de naar de Verenigde Staten geëmigreerde Noorse fotograaf Thorleif Sverre Pedersen Cooke (1878-1950). Die Engelse achternaam dankte hij aan Mary Jane Cooke uit Cambridge, Massachusetts, een kinderloze weduwe die hem adopteerde toen hij nota bene reeds 31 was. Zij liet hem een vermogen na, hetgeen hem in staat stelde te reizen en te fotograferen. Degenaar raakte in de ban van wat Thorleif zoal op droge glasplaat vastlegde, en schreef er 20 gedichten bij. Het is immer een heikele onderneming om iets te schrijven bij bestaand beeld, maar Degenaar is er schijnbaar moeiteloos in geslaagd om tot autonome verzen te komen, die je toch net weer iets anders leest wanneer je de foto’s bekijkt die er de aanleiding toe waren. Die je dan ook weer net iets anders beziet wanneer je de gedichten hebt gelezen die er bij werden geschreven. Een en ander levert een fraaie caleidoscopisch spectrum op. Bij een opname van de fotograaf (die geregeld met de zelfontspanner in de weer was) met zijn zus en verloofde op Revere Beach Boulevard (het eerste openbare strand) schreef Degenaar Nu en hier: Geen grotere uitzinnigheid / dan vrij het water in, de oceaan / is eindeloos als dit leven hier //  Straks is alles passé, ben je / een schim van wie je was / blader je met bevende vingers // door je droge plaatjes, blijft / je hand hier even dralen: ach / hoe mooi en bitter lang geleden.
Mooi ook (uit Terugblik uit een later eeuw): Verwonderd bezie je de wereld waaruit je / komt, gaat en in het niets verdwijnt. Of: Geef jij mij een duurzaam heden / ik jou voeten in de tijd? (uit Woord vs. beeld). Verder zetten automobielen, zeppelins, vliegtuigen en spoorwegarbeiders de pen van de dichter in beweging. Maar ook stadsgezichten van New York, indianen en het huis waarin Thorleif woonde. Ontroerend mooi is de Optocht der olifanten, een gedicht dat eindigt met En niemand van ’t geamuseerd publiek / die hun radeloosheid voelde // toen ze verdreven werden / uit hun bossen, hun zachtgroene steppen / en naar dit stenen decor verscheept.
Met Thorleif breidde Job Degenaar zijn oeuvre uit met een pareltje.

Thorleif – Beeld en poëzie, Job Degenaar, Uitgeverij Liverse, Dordrecht, 2014, ISBN 9 789491 034442

(Bert Bevers)

Bij gebrek aan piano

Ik ken Paul Cox niet, maar zijn werk wel. Deze auteur is de dichter van de passie; de passie voor de vergetenen. De mensen die in Cox’ vizier komen zien het leven als een lastige oefening. De kracht van de avondschemering brengt in deze gedichten rust en hoop. De dichter is hier een treurende optimist. Hij spreekt met de lezer, probeert niet te storen, maar vraagt wel aandacht. Zijn verzen dwingen ons subtiel om elke bladzijde om te draaien. Zijn poëtica legt geen beslag op ons, zijn poëzie verleidt tot verder lezen, we volgen en slenteren zo zijn universum binnen. Cox heeft een eigen wereld gecreëerd. Op die plek komen we zijn vluchtelingen, zwervers en wanhopigen tegen. Deze bundel huisvest alle menselijke zorgen en zoekt naar oplossingen. Cox weet dat alles vergankelijk is. Zijn gedichten zalven de wonden die eigen aan de mens zijn. Over deze gedichten is nagedacht. Zijn bundel is secuur opgebouwd. De afgemeten verzen brengen een parlando cadans en de ritmiek wiegt ons naar inzichten. Cox blijft echter de vrije vlegel die de lezer op zijn qui-vive houdt. De rake observaties worden ontvet en komen in de verzen zonder overtollige woordenbrij. Hij wil de vergankelijkheid stoppen.

Onder de maretak

Laten we afspreken onder de maretak
bij bijengezoem
en in elkaar verstrengeld zijn.

Je zei: beur me wat op,
het was een ellendige dag vandaag,
zeg me wat liefs.

De komende nacht wordt kort, zei ik,
de morgen spreidt een wit satijnen laken.
Laten we afspreken onder de maretak
en er elkanders naam herhalen
bij zwermen verlangen.

De komende nacht verlicht vele manen.

Paul Cox hanteert doorheen de hele bundel de gekende stijlelementen op een subtiele manier. Bij hem geen nevelige woordensoep, geen mistig intellectueel gedoe. Bij hem zijn begrijpbare woorden de torenwachters die orde op zaken houden. Ik noem Paul Cox daarom de dichter van de duidelijkheid. Zowel in de korte als de wat langere gedichten zijn de parels niet voor de zwijnen, maar voor de geduldige lezer. Cox laat het ook niet na om te waarschuwen, als bezorgde medemens probeert hij de alwetende te behoeden voor wat komen zal. Hij ziet wat achter de horizon ligt en hoopt dat wij zullen luisteren. De dichter wordt radar. Hij gruwt van leiders die enkel meer lijden veroorzaken. Zijn gedichten bedanken de vergankelijkheid, want in dat ophouden ligt een tastbare schoonheid. Cox is de gevoelige troubadour die het belang van muziek in de caleidoscoop van nodige medicijnen heeft opgenomen. Zijn herinneringen filtert hij tot ze maanheldere poëzie worden. Zijn eerlijke aandacht voor menselijke waarden en appreciatie voor diegenen die onze steun nodig hebben, vind ik meer dan lovenswaardig. Paul Cox doet ons inzien dat we heel krachtig mogen bedanken om het feit dat wij nog bestaan. Zijn gedichten zijn de beste schuilkelders om in te overleven. Bij gebrek aan piano is een bundel zonder pretentie, maar met een duidelijke en specifieke kracht.

Bij gebrek aan piano, Paul Cox, Uitgeverij Partizaan, Gent, 2015, ISBN 978-94-9200-715-5

(Frank Decerf)

De immer wandelende tijd

Van de nu 82-jarige Francis De Preter verscheen de dichtbundel De wandelende tijd, zijn dertiende. Die omspant niet minder dan vijftig jaar dichterschap, en is een soort van orgelpunt of poëtisch testament van de zo geliefde thematiek van Francis De Preter: natuur, muziek en het organisch proces van alles: van kiem, groei, bloei tot verval en ondergang.
De wandelende tijd telt drie cycli: Waar is de tijd?, De wandelende (tijd) en De gehorige (tijd).
De eerste cyclus Waar is de tijd? doet vermoeden dat er bespiegelingen in gemaakt worden over het verleden. En Francis heeft de leeftijd bereikt waarop zulks gebruikelijk is. De gedichten tonen aan dat de dichter de dwangbuis van grammatica en woordbetekenis overwonnen heeft. Het hele menselijk bedrijf met daaraan gekoppelde angsten, twijfels en elegische overwegingen worden door De Preter in romantische natuurelementen gevat en uitgedrukt.

Kaleidoscoop

Door een verrekijker             
een mozaïek van steentjes zien,
onderstroom van verzonken dagen,
geluk en wanhoop worstelend
met de verten van het hemelkijken:
wie verzamelde deze flarden levenslicht
van verglaasd karaat ?
[…]

Niet alleen de schoonheid van de gebezigde beelden treft maar ook de bewuste beleving van de natuurelementen die ons omgeven en waar de meesten van ons achteloos aan voorbijgaan. Niet Francis De Preter.
In de tweede cyclus De wandelende (tijd) treffen we prachtige bespiegelingen aan uit de pen van een zinnelijk-vitalistische en bedachtzame dichter.

Spleen

Ver zijn van het nu
om de achterzijde van het hier
te zien
met handen vol heide
oren vol vogels
en in de houding van het hout
de gespaarde wouden

Zeg mij: wie schrijft zoiets als Francis De Preter? Een gedicht als Herfst zou je kunnen interpreteren als een naturalistisch credo van Francis De Preter:

[…]
Wat waait er door de hemel ?
Zwermen van geschiedenis,
krankzinnigheid van kraaien
en verwaaide maatschappijen;
tijd, ijzer, steen en aarde
draaien wervelend rond.
Een laatste vrucht stort zuchtend
in de koker van het donker.

De derde en laatste cyclus De gehorige (tijd) gaat thematisch terug op één van de geliefkoosde onderwerpen van Francis: de muziek. ‘Gehorig’ betekent in de Dikke Van Dale: mensen die een fijn en muzikaal gehoor hebben.
De muziek en de beeldentaal die hij in zijn aparte logica oproept zijn een middel om de realiteit te begrijpen zoals we dat met ons verstand niet kunnen.
Het slotgedicht van deze cyclus heet Het mysterie van de tijd. Francis De Preter schreef het naar analogie met de gelijknamige orchestrale compositie van de Tsjechische toondichter Miroslav Kabelác:

[…]
Brommende fagotten, contrabassen
zetten de melkweg in beweging.
Alles wentelt: assen en slingers,
kometen, noorderlicht
en tikkende horloges.
Galileï registreert de snarenklank
der sferen; met vaste hand
leidt Einstein massa’s energieën                   
in een baan rond Miroslavs planeet.

De wandelende tijd is een bundel die een bekroning mag genoemd worden van een poëtisch oeuvre dat een unieke plaats inneemt in onze letteren. 

De wandelende tijd, Francis De Preter, Demer Uitgeverij, Diepenbeek, 2014, ISBN 978-1-291-15061-2 

(Marc Bruynseraede)

De halfrust van Pauline Pisa

Pauline Pisa betrad in 2006 voor het eerst de podia met haar poëzie en won prompt de Simon Vinkenoogprijs op een poetry slam in Festina Lente in Amsterdam. In hetzelfde jaar belandde ze in de finale van de NK Poetry Slam, voluit het Nederlands Kampioenschap Poetry Slam, een initiatief dat in 2002 werd opgestart door het Literair Productiehuis Wintertuin in Nijmegen. De winnaars mogen daarna hun kans wagen op het Wereldkampioenschap Poetry Slam. Volgens North Sea Poetry is Pisa live een niet te missen ervaring: Pauline Pisa bruist en fonkelt op het podium. Pisa tilt je op en voert je mee in haar aansprekende wereld van verbeeldingskracht.
Op de cover van Halfrust lezen we dat deze bundel haar debuut is. Vreemd,  want eerder, in 2008, verscheen de bundel Het gestolen wijf (Uitgeverij Aspekt)… In 2011 stond ze in de top 100 van de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd met het gedicht Nestblijver: Tussen het erfgoed van zijn dialect/ leidt de boer het varken rond in cirkels// het allerlaatste dier zit binnen/ en streept op ribfluweel een dagdeel door// In de schemering aan tafel/ boven zaterdagse soep/ slingeren snorren/ halverwege het gezicht// Godverdomme// Als het oude loof is weggeknipt/ en de rui is gestagneerd/ zal de nazaat in beweging komen
Nestblijver - zoals al haar gedichten zonder eindpunt - is ook opgenomen in Halfrust. De titel wordt omschreven als een toestand waarin de kalmte bedrieglijk is, als het kwispelen van de staart van een liggende hond.
Al in de eerste cyclus tast de dichteres de vergankelijkheid af. Een voorbeeld: Broer en zus: Op het balkon bewegen/ we langzaam grafwaarts/ een merel trekt zijn keel open// Vogels verjongen zich/ maar hun zang blijft hetzelfde/ het leven lijkt eindeloos// Jouw benen zijn nauwelijks veranderd/ neem de huid die om je knieën spant/ het litteken dat je zestien houdt// Onze ouders rusten achter het gordijn/ de ballen van de klok neigen naar de grond// Als de kuilen klaar zijn/ zullen we hun nesten moeten dragen
Op de raaklijn van ironie en scherpte, lichtvoetigheid en mededogen richt Pauline Pisa haar blik op momenten in het leven waar we vaak niet bij stilstaan, de bedrieglijke halfrust in haarzelf en haar lezers en lotgenoten: Straks ga ik op een afstand van je liggen/ zoals een panter in de dierentuin/ met één oog open// Houd mijn staart maar in de gaten/ ik ben in halfrust
Terloops: voor wie wat sceptisch is over de kwaliteit van de poëzie op papier van  dichters die sterk scoren op het podium is Pauline Pisa het zoveelste bewijs dat beide krachten perfect samengaan.
De dichteres gaf haar bundel een citaat van Gerard Reve mee, uit De avonden: Het graf gaapt, de tijd zoemt, en nergens is redding. Redding misschien niet, maar Halfrust biedt wel soelaas: Ik roep de dingen aan die bij me zullen blijven,/ aai mijn vleugels, sluit mijn leed, wees lief

Halfrust, Pauline Pisa, Uitgeverij Marmer BV,  Baarn, 2015, ISBN 978 94 606 8226 1

(Roger Nupie)

De blanke gave

De blanke gave, de derde bundel van Ellen Deckwitz (Nederlandse kampioene Poetry Slam 2009) omvat een dertigtal gedichten. Het boekje bevat vier titelloze cycli, bij de derde cyclus zes aparte gedichten omtrent onze rick.
Op de cover een waterverftekening van een vliegend hert, een afschrikwekkend uitziende maar onschuldige kever, vereeuwigd door Albrecht Dürer in 1505. Deckwitz produceert tweeregelige gedichten, strofische gedichten, prozagedichten, poëzie geschreven langs een as. Soms schrijft ze hoofdletters aan het begin van een vers, soms vloeien alleen sprankelende kleine letters uit haar pen.
Haar poëzie vraagt om geconcentreerde lezing. Ogenschijnlijk doen personages vreemde dingen in nog vreemdere situaties. De lezer moet af en toe nadenken vóór hij het verband tussen titels en gedichten begrijpt. Een vader heeft een obsessie voor ijsmummies, onze rick vouwt blauwe enveloppen tot scheepjes. Moeders beklimmen rotsen met kinderen op hun rug geplakt (met duct tape!) om naar de kerkklokken te luisteren. De baby’s worden daarna tegen een boom gekleefd, de moeders trekken de velden in. Historische figuren (Willem de Zwijger, Filips II) onderhandelen aan de vloedlijn, geesten in een ver land hebben vreemde ideeën over conceptie en geboorte. Hoefdieren worden in camions weggevoerd, iemand roept dat hij een boom is, wordt bij de wortels losgemaakt en eindigt in delen. De dichteres vertelt deze gebeurtenissen schijnbaar afstandelijk; toch zijn de verzen over haar (wellicht) zieke vader ontroerend.
Water, de zee en zeereizen zijn terugkerende items in Ellen Deckwitz’ poëzie. Een atlas is nooit ver weg. Vijf intrigerende Waterpsalmen sijpelen doorheen de bundel, zij fungeren als koorzangen bij rampen, bij overstromingen:

Een paar knopen verderop hebben de aflopende daken / mensjes op de kaft. Voor hen die beneden en zwevend/ hun (afbetaald) plafond kussen, begint een tweede leven / met de schoorsteen als snorkel waardoorheen / lucht en as opborrelen.

en

Op het droge werden de mensen wakker en ze bekeken de schade. Er voeren kuikens, soms ging er eentje onder. Er was een kleine draaikolk toen ze thinner door de gootsteen spoelden. Er viel niets meer te verdunnen. Ze hielpen elkaar het water in en begonnen aan hun trek met de stroom mee. Plukken gras, verbleekte wilgentakken dreven op de beek. Uit het water kropen mensen.

De dichteres suggereert gevoelens van ontreddering, maar af en toe wringt zich een grapje doorheen de wanhoop:

Het is belangrijk om je geschiedenis te kennen / maar daar heb je niets aan wanneer je een lekke / koelkast kit. Tegen het einde beweerde hij liever / grappig te zijn / … dan zichzelf.’

De dichteres brengt de lezer op een verkeerd spoor: het woord kit staat daar onverwachts. Misschien zat die koelkast in een doos verpakt, had ze een toolkit nodig om hem te installeren. Een heel verhaal, verdicht in 1 enkel woordje.
Voor Ellen Deckwitz  is het leven een tedere hallucinatie, vol onheilspellende voorvallen en rampspoed. Toch schrijft zij krachtige, avontuurlijke gedichten, met een knipoog naar het surrealisme.

De blanke gave, Ellen Deckwitz,  Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2015, ISBN 9789025443399

(Nicole Van Overstraeten)

Fascinerende handleiding

Zowel Daniel Billiet, Erwin Steyaert, Hilde Van Cauteren als ann van dessel (geen tikfout, zij ziet haar naam gaarne met kleine letters geschreven) lieten zich met hun poëzie reeds eerder opmerken. Ze hebben alle vier een eigen stijl. Samen vormen zij ook de dichtersgoep Pazzi di parole, waarmee zij regelmatig een podium betreden. Dat een ensemble soms meer is dan de som der delen bewijzen zij met Een kier in het rumoer, een collectieve bundel met de fascinerende ondertitel Handleiding voor het betrappen van stilte.
Volgens de flaptekst zijn de gedichten in het boek ‘geschreven op het moment tussen in- en uitademen, voor wie de oorverdovendheid en de ruis even achter zich wil laten’. Dat vind ik een wervende tekst. Dikwijls staat er immers veel blabla op de flap. Dat ‘moment tussen in- en uitademen’ manifesteert zich rijkelijk. In de witregels van een gedicht / leg ik mijn vinger op je lippen, schreef Erwin Steyaert (in Stilte). Sterk. Veel fijntjes geregistreerde herinneringen ook. Neem ann van dessels zondagskind waarvan hier de eerste strofe: na de hoogmis mag ik mee naar fonne en matje / het ruikt er naar lourdeswater en naar oorlog / in vaders broekzak twee schijfjes lichaam / van Jezus, naast zijn pakje zemir filter. Persoonlijk herinner ik me van Lourdeswater geen geur (wel van de Eau de cologne van mijn oma), maar de sfeer wordt duidelijk opgeroepen. Ook van Daniel Billiet zomaar een pakkende opener: Mijn huis geeft altijd licht. Van ver al / wenkt het mij met open ramen.
Typerend voor de aanpak en de ‘rode draad’ door het boek is beslist Blikken doos met wuivend vorstenpaar (Beklijvende titel, je kent die blikken wel van de rommelmarkt) van Hilde Van Cauteren:

Elke zondag haalt ze haar neven en nichten
boven voor hun wekelijkse wandeling.

Ooms en tantes komen later, zij liggen onderin.
Eerst schenkt ze koffie in haar mooiste kop.

Geduldig stelt ze paren op: twee tegen een vaasje,
twee tegen de suikerpot. Twee achter de bloempot

voor een meer intiem gesprek. De stilte wordt
één groot familiefeest van lang verkleurd

verleden. Er wordt gekibbeld en verzoend,
hier en daar over een dij gewreven. Stiekem,

tot ze met de avondboterhammen komen.
Dan gaan de doden zonder morren in de doos.

Dit vind ik een een mooi, zuiver gedicht. Je ziet het tafereel zo voor je.

De bundel bevat 7 reeksen van respectievelijk 12, 10, 10, 8, 9, 10 en 11 verzen: Hoe wij van aarde stammen, Ik zing mijn huis, Loop niet dood in mij, Een omgewoeld bed, Wijl de rivier door de open ramen, Zonder morren in de doos en Het lek waarlangs je leegloopt. Alle vier schreven ze aan alle cycli mee. Billiet, Steyaert, Van Cauteren en Van Dessel leverden achtereenvolgens 18, 18, 15 en 19 bijdragen. Een kier in het rumoer is een fijne bundel, regelmatige herlezing waard.

Een kier in het rumoer, Daniel Billiet, Erwin Steyaert, Hilde Van Cauteren, ann van dessel, Uitgeverij P, Leuven, 2015, !SBN 978-94-91455-66-7

(Bert Bevers)

Zal ik het eens vertalen?

Ondenkbaar wat je zou moeten missen mochten er geen vertalers zijn die zwoegen om de wereldliteratuur naar onze taal over te zetten. Maar hoe zit het met de kwaliteit van die literaire vertalingen?
Schrijven als een ander van Maarten Steenmeyer is opgedeeld in twee delen: oneven hoofdstukken die een idee geven van wat literair vertalen is of zou moeten zijn en even hoofdstukken met voorbeelden uit de Spaanstalige literatuur, het terrein waarop Steenmeijer, vertaler en hoogleraar Spaanse literatuur, het meest thuis is.
De doorsneelezer van vertalingen heeft geen boodschap aan het origineel, want dat kan hij niet lezen. Voor hem telt alleen de vertaling. Die moet daarom op eigen benen kunnen staan en overtuigen als Nederlandse tekst. Concreter gezegd: de vertaalde tekst moet op alle niveaus (grammatica, stijl, idioom, betekenis) coherent zijn. Dat is helaas nogal eens niet het geval.
Steenmeijer laat heel wat vertalingen waar iets aan schort de revue passeren, maar haalt evengoed voorbeelden aan van vertalingen die wel goed zijn en hij verklaart ook waarom. Het is er hem niet in de eerste plaats om te doen ‘fouten’ te ontdekken: fouten komen in elke vertaling voor (en trouwens ook in vrijwel elk origineel).
Hij raadt de vertaler aan indien nodig af te stappen van het idee dat een vertaling zo dicht mogelijk het origineel moet benaderen en zichzelf de vrijheid te gunnen teksten af te leveren die in de doeltaal moeten kunnen functioneren als zelfstandige teksten. Je zou in principe dus niet moeten kunnen zien dat het om vertalingen gaat. De vertaler moet de schrijver een stem in het Nederlands (…) geven: Die stem is méér dan de toon, tempo, klankkleur, en bereik; zij is ook een manier van denken en voelen, een visie op de wereld, een levensgevoel, een gemoedstoestand.
Allerhande vertaalproblemen komen aan bod, vragen als: hebben vertalingen een vervaldatum? In hoeverre mogen of moeten vertalers gebruik maken van of rekening houden met voorgaande vertalingen?
De auteur wijdt ook een hoofdstuk aan Nederlandse liedjesteksten en vertalingen van Engelse, Amerikaanse en Italiaanse liedjes. Steenmeijer ergert zich - terecht - aan het feit dat het ‘fout’ was als je van de Rolling Stones, Dylan en Zappa hield je ook naar bijvoorbeeld Conny Vandenbos zou luisteren.  Dat was hooghartig en kortzichtig, want er werden toen prachtige teksten geschreven in het Nederlands.  Als voorbeeld haalt hij haar lied Ik ben gelukkig zonder jou aan, geschreven door Hanny Meijler en de prima vertalingen en (recenter) eigen Nederlandstalige teksten van Dave von Raven van de band The Kik.
Steenmeijer weet het enthousiasme voor zijn vak op sprankelende wijze over te brengen en heeft een boek afgeleverd dat niet alleen onmisbaar is voor iedereen die met vertalen bezig is maar voor elke literatuurliefhebber die een kick krijgt van een tekst die goed geschreven (of vertaald) is. Nu maar hopen dat dit ook weer niet als ‘fout’ wordt bestempeld.

Schrijven als een ander, over het vertalen van literatuur, Maarten Steenmeijer, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2015, ISBN 9789028426177

(Roger Nupie)

Hommage aan Loepsie

Souvenirs, herinneringen, memoires, autobiografische teksten … al die begrippen betekenen iets verschillends, en de keuze van het begrip bepaalt uiteindelijk de inhoud van de tekst. Lucienne Stassaert, al decennia gekend als dichter, toneel- en romanschrijver, vertaler en schilder, heeft nu beslist haar visie op de dingen eens in een andere vorm te gieten. Voor mij ligt het bij poëzieuitgeverij P gepubliceerde Souvenirs: een prozaboek. De auteur noemt haar boek: Aantekeningen in de loop van de tijd.
Stassaert, die in 2016 tachtig zal worden, heeft uiteraard stof (aarde) genoeg om diep te graven in interessante momenten en ervaringen uit haar leven. Al op de eerste bladzijden maakt ze gebruik van de titel van haar dichtbundel uit 1978 om zich als steller van deze memoires de jonkvrouw met de spade te noemen. Ze zal meer dan 135 pagina’s diep in haar verleden graven en zoeken naar details en gebeurtenissen die haar leven van toen, en zelfs dat van nu, beïnvloed hebben. De jonkvrouw met de spade komt terecht bij haar ouders en grootouders, en bij een traumatische ervaring met haar grootvader die fundamenteel haar houding tegenover de mens en ten opzichte van relaties bepaalde. Maar in het verleden waren er ook andere belangwekkende zaken: de lectuur van auteurs die hààr schrijven stuurden, schilders die een onuitwisbare indruk op haar maakten door wat zij creëerden of door hun levensverhaal.
Niet alleen het verleden komt aan bod. Stassaert heeft Souvenirs in drie periodes geschreven: in 2010, 2011 en 2013, en elk ‘hoofdstuk’ bestaat uit teksten over vroeger, afgewisseld met beschouwingen over het heden. Nagedacht wordt over items die in haar dagelijks leven om aandacht vragen: het aftakelende lichaam, haar rol van vrouw, echtgenote en moeder, het leven van haar twee dochters en haar aandacht en liefde voor hen. Stassaert schrijft, haar dichterschap indachtig, heel poëtisch proza. Het boek barst van lyrische zinnen en metaforen. Onderwerpen zijn: dromen, de omgang met de problematische tijd, het beeld van de dood, eenzaamheid, angst. Stress en bitterheid verschijnen als ze zich miskend voelt. Souvenirs is ook een boek vol kunst. Ze becommentarieert werk en leven (soms ook de dood) van collega-schrijvers en reflecteert over haar eigen literair en beeldend werk. Ze vertelt het verhaal van haar eigen poëtica en haar vertaalactiviteiten. Nergens krijgt de lezer de indruk dat Stassaert oppervlakkig is. Met kennis van zaken blijft ze de lezer boeien. Voor haar zijn haar kunst en haar neiging om alles tot schoonheid te herleiden onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Ontroerend, passioneel zijn de aantekeningen over haar lievelingskater Loepsie en zijn dood, die de schrijver in een leegte stort waaruit ze met veel moeite kruipt. Loepsie was 17 jaar lang haar levensgezel, hij gaf haar leven inhoud, zin en warmte.  Ik heb wel de indruk dat Stassaert deze aantekeningen geschreven heeft om afscheid te kunnen nemen van bepaalde episodes in haar leven. Maar Souvenirs is geen eindpunt: de toekomst lonkt.

Souvenirs. Aantekeningen in de loop van de tijd, Lucienne Stassaert, P, Leuven, 2014, ISBN 978-94-91455-57-5

(Philippe Cailliau)