De blanke gave

De blanke gave, de derde bundel van Ellen Deckwitz (Nederlandse kampioene Poetry Slam 2009) omvat een dertigtal gedichten. Het boekje bevat vier titelloze cycli, bij de derde cyclus zes aparte gedichten omtrent onze rick.
Op de cover een waterverftekening van een vliegend hert, een afschrikwekkend uitziende maar onschuldige kever, vereeuwigd door Albrecht Dürer in 1505. Deckwitz produceert tweeregelige gedichten, strofische gedichten, prozagedichten, poëzie geschreven langs een as. Soms schrijft ze hoofdletters aan het begin van een vers, soms vloeien alleen sprankelende kleine letters uit haar pen.
Haar poëzie vraagt om geconcentreerde lezing. Ogenschijnlijk doen personages vreemde dingen in nog vreemdere situaties. De lezer moet af en toe nadenken vóór hij het verband tussen titels en gedichten begrijpt. Een vader heeft een obsessie voor ijsmummies, onze rick vouwt blauwe enveloppen tot scheepjes. Moeders beklimmen rotsen met kinderen op hun rug geplakt (met duct tape!) om naar de kerkklokken te luisteren. De baby’s worden daarna tegen een boom gekleefd, de moeders trekken de velden in. Historische figuren (Willem de Zwijger, Filips II) onderhandelen aan de vloedlijn, geesten in een ver land hebben vreemde ideeën over conceptie en geboorte. Hoefdieren worden in camions weggevoerd, iemand roept dat hij een boom is, wordt bij de wortels losgemaakt en eindigt in delen. De dichteres vertelt deze gebeurtenissen schijnbaar afstandelijk; toch zijn de verzen over haar (wellicht) zieke vader ontroerend.
Water, de zee en zeereizen zijn terugkerende items in Ellen Deckwitz’ poëzie. Een atlas is nooit ver weg. Vijf intrigerende Waterpsalmen sijpelen doorheen de bundel, zij fungeren als koorzangen bij rampen, bij overstromingen:

Een paar knopen verderop hebben de aflopende daken / mensjes op de kaft. Voor hen die beneden en zwevend/ hun (afbetaald) plafond kussen, begint een tweede leven / met de schoorsteen als snorkel waardoorheen / lucht en as opborrelen.

en

Op het droge werden de mensen wakker en ze bekeken de schade. Er voeren kuikens, soms ging er eentje onder. Er was een kleine draaikolk toen ze thinner door de gootsteen spoelden. Er viel niets meer te verdunnen. Ze hielpen elkaar het water in en begonnen aan hun trek met de stroom mee. Plukken gras, verbleekte wilgentakken dreven op de beek. Uit het water kropen mensen.

De dichteres suggereert gevoelens van ontreddering, maar af en toe wringt zich een grapje doorheen de wanhoop:

Het is belangrijk om je geschiedenis te kennen / maar daar heb je niets aan wanneer je een lekke / koelkast kit. Tegen het einde beweerde hij liever / grappig te zijn / … dan zichzelf.’

De dichteres brengt de lezer op een verkeerd spoor: het woord kit staat daar onverwachts. Misschien zat die koelkast in een doos verpakt, had ze een toolkit nodig om hem te installeren. Een heel verhaal, verdicht in 1 enkel woordje.
Voor Ellen Deckwitz  is het leven een tedere hallucinatie, vol onheilspellende voorvallen en rampspoed. Toch schrijft zij krachtige, avontuurlijke gedichten, met een knipoog naar het surrealisme.

De blanke gave, Ellen Deckwitz,  Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2015, ISBN 9789025443399

(Nicole Van Overstraeten)