Eeuwige motor

Is er een macht, een impuls of misschien een onzichtbare die het persoonlijke gevoel van zijn tot stand brengt? De gelovige en de stoïcijn kunnen redelijk met deze vraag der vragen uit de voeten. Maar de onverbeterlijke twijfelaars van deze wereld hebben minder houvast.

Dichter en beeldend kunstenaar Lies Van Gasse (1983) gebruikt Wenteling, een cyclus gedichten, als een soort zoekgebied. Zij creëert een taal- en beeldruimte waarbinnen de stem van de dichter (zoekend naar de hyperervaring van het zijn) snakt, benoemt en aanroept. Op de omslag van de bundel staat een zwart-wit tekening van Van Gasse die op de inhoud vooruit loopt: twee naakte vrouwen cirkelend om een mysterieuze kern (een alziend oog? een draaikolk naar een onbekende dimensie?).

Wie de binnenruimte van de cyclus betreedt, moet rekening houden met ademnood. De dichter is niet van het kleine gebaar. Zo bezielt zij bijvoorbeeld deuren, schaduwen en delen van het menselijk lichaam met haar grenzenloze versregels. Gedicht na gedicht rolt op de lezer af. Het geheel vormt tegelijk een reisverslag, een poëtisch programma en een oerkreet. Je zou ook van een ‘installatie’ kunnen spreken, een complex samenstel van (taal)delen.

Soms is het wat veel allemaal (hijg, puf), maar – eerlijk is eerlijk – Wenteling noopt tot verder lezen. Je ergert je soms aan overspannen en ontspoorde passages, je bewondert bepaalde regels, je verzuipt hier en daar in de overvloed. En toch… het doet iets met je.

Dat snakt. / Dat snakt als de aarde. / die groeien verwacht, / de mand die katten wil bergen. // Dat gloeit als een rode, klamme huid, / als namiddag in zomer. //  Dat drinkt. (…)

De aangeroepene, de gezochte dan wel de geëvoceerde duikt steeds in een subtiel anonieme vorm op. Gebruik van het woordje ‘dat’ (soms ‘het’) als handelende instantie geeft Van Gasses regels een mythische, buitenwerkelijke, dimensie. Er voltrekt zich iets in Wenteling waar je alleen op het niveau van voelen weet van hebt.

Dat is zich van alles bewust, / kent innerlijk elk pad, elke netel.

Het begin van deze geëxalteerde, hallucinante en zeker ook intrigerende poëtische werveling hapt het einde in de staart:

Wenteling I  / Deze ochtend, wanneer ik / als een vis tegen u opzwem / met mijn glinsterend verdriet, // gaan wij bij de monding water halen. (…)

Wenteling XXXIII / Deze ochtend, met niets dan gaten in het pantser / sta ik weer bij het begin. // Mensen zingen / en rijden voorbij // en ik moet nog iets kapotslaan / voor ik terug kan naar mijn strand. (…)

Reikt de gedurfde taalomspanning van Van Gasse aan de zoekende, twijfelende, hopende en lezende mens een lichtpuntje aan? Gelukkig niet. Wij blijven tot tasten in de duisternis veroordeeld. De onvervuldheid is de eeuwige motor achter het experiment.

Deze nacht rijd ik mij vast / in het alfabet van mijn herinnering // en hoe zacht ik ook wil vallen, / er zijn geen netten.

Wenteling, Lies Van Gasse, Uitgeverij Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2013, ISBN 978-90-284-2522-4

(Erick Kila)