Over Vallen

Emma Crebolder, eerste officiële stadsdichter(es) binnen het Nederlandse taalgebied (Venlo, 1993), heeft een naam die doet denken aan een kobold of een kabouter (of een crèmebolleke, zegt mijn dochter). Men zou kunnen verwachten dat zij spreuken en bezweringen verzint, of recepten voor creepy dessertjes. Maar neen: Emma Crebolder is een zeer productieve dichteres, die als geen ander het taalspel beheerst. Dit jaar verscheen haar zestiende bundel, Vallen.
Origineel is de dynamische lay-out, die de daad bij het woord voegt (of omgekeerd). De titel staat in grote zwarte letters diagonaal op de cover, alsof hij naar rechts van het blad dreigt te vallen. Een muisbruin tussenblad, vooraan en achteraan, waarop het woord ‘val-len’ met buitelende letters de inhoud van de bundel aankondigt. Daarna komen vijfentwintig ‘valgedichten’, telkens op de rechterpagina afgedrukt. Links laat de boekverzorger het woord ‘vallen’ op sobere bruine tussenpagina’s, in evenveel speelse sequenties en lettergewijs, in diagonaal naar links ‘vallen’.
De gedichten hebben eenzelfde strakke structuur: 10 versregels, per twee gerangschikt. Het derde en vierde vers met een inspringing, net als het zevende en achtste. Ingenieuze enjambementen maken de poëzie springerig en spannend. Wat het meest opvalt is het volgehouden gebruik van het kernwoord ‘vallen’ in elk gedicht, in subtiele betekenissen en woordvormingen:

Klim met gesprongen/ huid, drink drie glazen/ Orval, de kriekenboom/ houdt zijn takken wijd.

Gebruik de watertruc/ en de valtoon van eertijds.  

Het voorval wordt tot glasmoes gekauwd./ Gevolgd door staren naar de mitella alias lavallière  

Crebolders gedichten lezen vlot; het plezier komt zeker na herhaalde lectuur, wanneer de lezer bewust ontdekt hoe vernuftig de technieken van verdichting inhoudelijk zijn toegepast. Haar poëzie genereert wellicht een soort onbehaaglijkheid, maar bevat ook ‘geheime’ tekens van vitaliteit en troost. De toon is zeker niet verbitterd of afwijzend, integendeel:

Wisten wij het vallen niet te/ voorkomen, was er altijd nog/ valkruid. Arnica montana/ Op butsen en bulten gesmeerd./ Gele margriet uit de bergen, / welgevallig je naam wolverlei./ Ook op lager leem was je vallenzetter/ voor kwalen en duivelsgebroed. Jaag/ ons hart aan. Behoed je voor tincturen, / laat ons geloven zonder bewijs.

Het leven lijkt ‘bevallig’, naarmate het vordert raken wij echter vastgeklonken, onze tongval kleeft aan ons als mos en wanneer wij op de Noordpool geraken, vergaat ons uiteindelijk het roepen en beseffen wij dat de cirkel rond is:

Hoe bevallig het uitzicht op wit-/ verpakte tuinen. Tussen oevers ligt/ het water vastgeklonken, valwind/ bouwt er spelonken van sneeuw./ Wij worden na zestig jaar, weer zesjarig,/ geparachuteerd in dezelfde sloot./ Onze tongval kleeft aan ons/ als mos. Het roepen vergaat./ Wij zijn op de Noordpool geraakt/ zagen wij in plaatjesboeken.

Emma Crebolder haalt herinneringen op, beschrijft, stelt gerust, waarschuwt, dreigt, voorspelt, nodigt uit, geeft raad. Zij formuleert op amusante wijze kleine en grote levensvragen. Als een verrukkelijke fee tovert zij in de concrete wereld boeiende en opwindende poëtische clusters, die je als lezer met de glimlach wil blijven verzamelen.

Vallen, Emma Crebolder, Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2012, ISBN 978 9046 812 2211

(Nicole Van Overstraeten)